De kleine wintervlinder (Operophtera brumata) komt uit de familie van de spanners. Wintervlinders – zowel de kleine als de grote – leven maximaal één week. Wil je ze zien? Dan is de trefkans het grootst in eikenbossen, eikenlanen en parken. In die week voeden ze zich niet, maar richten ze zich volledig op de voortplanting, zonder vrees voor predatoren, want die zijn er in de winter veel minder.
Geen vleugels
Mannetjes hebben licht-grijsbruine vleugels, vrouwtjes hebben iets weg van een spinnetje: hun vleugels zijn gereduceerd tot stompjes waardoor ze niet kunnen vliegen. Ze zitten op boomstammen waar ze via een lokstof (feromoon) mannetjes aantrekken. Na het paren leggen ze hun eitjes veelal bovenin de boom. De moeders in spe sterven daarna, hun taak zit erop. De eitjes groeien ondertussen uit tot de welbekende groene rupsen.
Groene rupsjes
In Het Groene Woud zijn kleine wintervlinders één van de meest algemeen voorkomende vlindersoorten. Dat komt volgens Joep omdat ze als rups heel veel voedsel tot hun beschikking hebben, van vogelkers, berk en linde tot meidoorn, wilde lijsterbes en zomereik. Ze weten dus prima te overleven… tenzij ze zelf als voedselbron worden benut. En ook dat gebeurt in Het Groene Woud veelvuldig: menig groen rupsje dat in het voorjaar uitkomt, wordt gegrepen door (broedende) vogels. Toch weten veel rupsen het stadium van achtereenvolgens pop en nachtvlinder te bereiken.