Spontaan of gedwongen?
Met iedere windvlaag laten berken en lindes duizenden zaadjes meevoeren, en op stromende rivieren laten wilgen en zwarte elzen hun zaadpluisjes en -proppen varen. Als planten een onstuitbare drift hebben, dan is het wel om zich voort te planten. Zulke spontane verjonging van bomen en struiken heeft veel voordelen. Jaar na jaar vestigen zich allerlei planten, en die diversiteit – zowel in leeftijd als soort - maakt hen minder kwetsbaar voor ziekten. Ook is er ruimte voor verrassingen, zoals de verschijning van walnoot, die zich als klimaatvolger steeds vaker vestigt in de uiterwaarden. De omstandigheden bepalen welke soorten waar voet aan de grond krijgen. Waar ze groeien, zijn de omstandigheden onmiskenbaar geschikt. De samenstelling van bomen en struiken geeft zo ook een goed beeld van de omgevingsfactoren. Bij aanplant verlies je dat inzicht, en het is maar afwachten of soorten gedijen op de plek waar ze zijn neergezet. Met aanplant in bossen wordt veelal het eindbeeld voor de komende eeuwen beoogd. Daarin is vaak weinig ruimte voor open plekken en zonbeschenen bosranden met alle soortenrijkdom die daar bij hoort. Of voor de onvoorspelbare invloed van klimaatverandering op de samenstelling van soorten. Toch kan aanplant wel degelijk een gunstig effect hebben.
Verdwenen zaadbronnen
Ooit was Nederland veel rijker aan boom- en struiksoorten dan tegenwoordig. Veel soorten zijn zeldzaam geworden en keren niet vanzelf terug. Soms omdat ze ook buiten Nederland schaars zijn, soms omdat hun voortplanting stokt – bijvoorbeeld bij tweehuizige soorten, waarbij mannelijke en vrouwelijke bomen elkaar niet meer weten te vinden. In die gevallen kan gericht aanplanten helpen om soorten opnieuw een plek te geven in het landschap. ARK kiest daarbij niet voor een strak bomenakker-patroon, maar voor kleinschalige inbreng op plekken waar de natuur zelf het vervolg kan oppakken. Zo bepaalt de bodem, de wind en het water welke soorten zich kunnen vestigen en uitbreiden. Juist in Het Groene Woud ziet ARK grote kansen om die natuurlijke dynamiek meer ruimte te geven. Waar nu nog veel bomen worden geplant, wil ARK in de toekomst sterker inzetten op spontane bosontwikkeling: onderzoeken wat er uit de bestaande zaadbank in de bodem kan ontkiemen en slechts aanvullen met soorten die daarin ontbreken. Op die manier ontstaat een bos dat beter aansluit bij de natuurlijke potenties van de plek. Dat deze aanpak werkt, laat de terugkeer van de zwarte populier zien. Door her en der kleine groepjes als zaadbron te planten, kon de soort zich dankzij natuurlijke processen massaal vestigen op geschikte plekken langs de rivieren. Zulke voorbeelden tonen hoe een klein duwtje kan leiden tot grootschalige spontane ontwikkeling. Ook aanplant in de vorm van heggen of houtwallen kan hierbij een rol spelen: ze passen bij de cultuurhistorie van Nederland en kunnen dienen als springplank voor verdere verspreiding. Wanneer begrazing deze structuren later vervaagt, vloeien ze vanzelf over in een gevarieerd natuurlandschap.
Vijf landschappen, vijf bossen
Sinds de jaren ’80 wordt op tal van plekken in Nederland nieuwe natuur ontwikkeld door overheden en natuurorganisaties. Al 35 jaar werkt ARK Rewilding Nederland met vele partners, waaronder Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en De Landschappen aan natuurontwikkelingsprojecten verspreid over Nederland. Natuurlijke processen vormen daar het landschap en de natuur mag haar eigen gang gaan. Beken meanderen en uiterwaarden overstromen. Kruiden, grassen, bomen en struiken verschijnen en verdwijnen in wisselwerking met de teruggebrachte wilde en verwilderde grote grazers. Kijk mee met de spontane bosontwikkeling in vijf gerewilde landschappen in Nederland.
Gelderse Poort en Grensmaas

De oevers van de Waal en Rijn blijken bijzonder rijke zaadbanken. Overal langs de grote rivieren is bosontwikkeling nauwelijks te stoppen. Op oevers, aan de randen van klei-, zand- of grindwinning of juist op kale bodem, mits die niet te vaak onder water staat, komen bomen op. Op voormalige akkers en afgegraven grond verjongen berken, wilgen en populieren soms als haren op een hond (Foto 1), naast de nodige vlieren, meidoorns, hondsrozen, Gelderse rozen en rode kornoeljes. Zonder grote grazers ontstaat er dan al snel een ondoordringbaar woud van jonge bomen, waar onderlinge concurrentie bepaalt welke soort of soorten er over blijven. Met grote grazers, zoals paard en rund, krijgen minder bomen en struiken de kans om groot te groeien. Ook weerbaarheid tegen vraat bepaalt dan of een soort opgroeit of niet. Inmiddels is er een afwisselend beeld te zien: open en dichte delen wisselen af met bloemrijke graslanden omzoomd met doornstruwelen. Bloeiende bomen, struiken en bloemen zorgen het hele groeiseizoen voor nectar en ondersteunen een veelheid aan insecten en daarmee ook vogels.
Op de drogere oeverwallen kiemen minder wilgen en populieren, en voeren struiken zoals meidoorn, kerspruim en hondsroos de boventoon. Zomereik, gewone es, gewone en Noorse esdoorns, zoete kers en steeds vaker ook walnoot kiemen hier tussen de vele doornstruiken. Als ze geluk hebben, profiteren ze van de bescherming door doorns, stekels en dichte takken van struiken om hen heen (Foto 2). De pechvogels wacht een kwijnend bestaan als bonsaiboompje.

Op voormalige weilanden gaat de ontwikkeling veel langzamer. Vooral als die flink bemest zijn en een dichte grasmat domineert, komt bosontwikkeling maar moeizaam op gang. Soms duurt het wel 25 jaar. Zonder begrazing ontstaat er een dichte vervilte laag dood gras, waarin bomen en struiken maar moeilijk kunnen kiemen. Met begrazing zijn de kiemomstandigheden gunstiger, maar loopt een jonge plant weer meer risico om te worden opgegeten. Desondanks verschijnen er na enkele decennia op steeds meer plekken jonge hondsrozen, meidoorns of bramen. Dat gaat sneller als in de winter delen van het grasland nat worden en dan gemakkelijk door grote grazers opengetrapt worden. De vele pootafdrukken zijn evenzovele goede kiemplekken voor alle soorten waarvan het zaad aan komt waaien of door een vogel wordt uitgepoept.
Zuidwestelijke Delta
Ook in de Delta is dit patroon zichtbaar. Na de Deltawerken is eb en vloed verdwenen en zijn veel kwelders permanent drooggevallen. Hoewel eerst nog vol zout, zorgde regenwater al snel voor de benodigde zoetwaterbel. Kreekruggen en zandplaten werden het eerst geschikt, gevolgd door de meer kleiige delen. Boswilgen, schietwilgen, ruwe berken en wat spaarzame populieren voeren in de meer beboste stukken nu de boventoon. Elders zijn enorme open struwelen met duindoorn, meidoorn, hondsroos, braam, sleedoorn en vlier ontstaan, afgewisseld met grotere en kleinere stukken bloemrijk grasland. Grauwe wilgen staan overal in de vele voormalige kreken. 35 jaar na de verzoeting groeit het aantal boom- en struiksoorten gestaag in dit landschap. Zomereik, gewone es, veldesdoorn, iepen, wegedoorn, rode kornoelje en vele andere soorten verschijnen op het toneel. Elke plek en elke voormalige kwelder ontwikkelt zich weer net even wat anders, waardoor de variatie groot is. Op de ene plek overheersen graslanden, elders open struwelen en weer elders halfopen bos. Na ruim 30 jaar geven steeds meer boswilgen de geest en worden door een storm geveld of opengespleten. Terwijl dit bostype verdwijnt, verschijnt alweer het volgende.


Beneden-Geuldal

Ook op de Zuid-Limburgse lössgrond ontwikkelt zich bos. Net als op rivierklei en in de delta bepaalt hier vooral het voormalige landgebruik hoe snel de ontwikkeling van bos en struweel gaat. Foto 5 toont de langzame ontwikkeling van open struweel in een begraasd voormalig grasland. Hier profiteren naast eenstijlige meidoorn, ook wilde mispel, verwilderde appel, rode kornoelje, hazelaar en Gelderse roos van de geboden kansen. Op voormalige akkers komt het bos juist snel op. Foto 6 laat zien dat ook met de nodige runderbegrazing een landschap snel dicht kan groeien als er veel akkers zijn, en weinig grasland. Gras en kruiden vormen immers de hoofdmoot van het menu van de grote grazers – en bestaat slechts voor een klein deel uit jonge bomen en struiken. Bij een overdaad daarvan, worden er vele niet of nauwelijks gesnoeid, met een dicht bos als gevolg. In het Meerssenerbroek was dat het geval en ontstond er een gesloten bos waarin berk, es en esdoorns overheersen met typisch Limburgse bossoorten als gevlekte aronskelk en eenbes in de ondergroei. Is er meer grasland en dus meer grote grazers, dan krijgt bosopslag veel minder kans en ontstaat er een open struweel met verspreide bomen.

Maashorst en KempenBroek
Op de hogere zandgronden gaat bosontwikkeling een stuk moeizamer. Door de armere bodem groeien bomen langzamer en zijn ze gevoeliger voor vraat van ree, hert, wisent, rund en paard. Wil je meer bos, dan moet de vraatdruk van deze snoeiers niet te hoog zijn. Droogte heeft ook sneller gevolgen. Enerzijds omdat de blaadjes van bomen en struiken langer groen blijven dan het gras. Anderzijds omdat die bomen en struiken zelf ook last hebben van het droge weer. Maar ook hier geldt dat de snelste bosontwikkeling plaatsvindt op verstoorde grond, zoals afgeplagde voormalige akkers (Foto 7), gegraven laagtes en drooggevallen wateren en hun oevers (Foto 8). Bestaande graslanden – en zeker bemeste graslanden – laten de minste bosontwikkeling zien. Opvallend genoeg laten heiderestanten juist weer een snelle bosontwikkeling zien en dan vooral met grove den.
Onverwacht bleek in 2024 dat ook een nat jaar zo zijn gevolgen kan hebben. Niet alleen poelen, vennen en sloten kwamen dat jaar vol met water te staan, maar ook alle terreinlaagtes en dus ook overal waar geplagd was. Veel opslag van berk, braam en grove den is dat jaar gestorven, evenals de nodige bomen in bestaand bos. Dat lijkt een forse terugslag, maar je kunt het ook zien als onderdeel van de natuurlijke dynamiek. Waar berken, beuken en dennen verdronken, deden wilgen het juist opvallend goed. Zo sturen het landschap en het klimaat uiteindelijk de soortsamenstelling van (bos)begroeiing.


De duinen
Duingebieden in Nederland groeien heel gemakkelijk vol met bomen en struiken. Grote grazers bieden daarin het tegenwicht. Omdat de duinen, net als Zuid-Limburg, warmer zijn dan de rest van Nederland verwelkomen zij eerder zuidelijke soorten. In de duinen in Zuidwest-Nederland is dat wollige sneeuwbal, en Zuid-Limburg had de primeur met spontaan opkomende walnoten. Met het opwarmende klimaat zullen nog meer soorten Nederland binnentrekken via het zuidoosten of het zuidwesten.
Wat 35 jaar spontane bosgroei ons leert
In alle gebieden waar ARK samen met partners de afgelopen 35 jaar actief is geweest komen bomen en struiken vanzelf op in een begraasd landschap. Soms gaat dit sneller en soms langzamer. Soms dankzij de grote grazers, die het gras kort afgrazen en met hun hoeven geschikte kiemplekken creëren. En soms zijn het juist de grazers die veel bomen en struiken schillen en opeten. De crux is de juiste balans te vinden, zodat het bos en struweel tot ontwikkeling komt, maar er voldoende open plekken blijven met mantel- en zoomvegetaties en kruidenland. De uitdaging is om wat ruimer te kijken naar hoe een bos zich mag ontwikkelen en om de natuur de tijd te gunnen. Want wie dat lukt, oogst uiteindelijk een landschap vol leven, variatie en veerkracht.