In het Meerssenerbroek, in het Geuldal in Zuid-Limburg, is op voormalige landbouwgrond spontaan bos ontwikkeld. De percelen – die in 1997 vrijkwamen - grenzen aan het hellingbos, waarbij met twee percelen begonnen is en twee jaar later nog één ander perceel toegevoegd werd. Na meer dan 27 jaar spontane bosontwikkeling onder invloed van extensieve begrazing kwam de vraag op hoe het bos zich ontwikkeld heeft. Als iemand die veel van bossen houdt en erg geïnteresseerd is in planten, was ik dan ook enorm enthousiast dat ik dit als stagiair uit mocht gaan zoeken.
In lijn met vorig onderzoek uit de hellingbossen gebruikte ik de Braun-Blanquet en Tansley methoden om het bos in kaart te brengen. Met deze methoden kunnen de bedekkingen en de talrijkheid van soorten (abundanties) vastgelegd worden. In twee veldwerkrondes probeerde ik een volledig beeld te krijgen van de voorkomende soorten. Zo kon ik de vroeg opkomende én de later groeiende voorjaarssoorten inventariseren.
Na een oefenronde samen met mijn ARK-begeleider Lucy Dötig en haar collega Leo Linnartz ben ik aan de slag gegaan met de inventarisaties. Al snel kwam ik erachter dat planten herkennen wanneer ze in bloei staan of wanneer ze in vegetatieve staat zijn toch wel heel anders is. Gelukkig waren er genoeg hulpbronnen die ik kon raadplegen om mij een beetje te helpen. Ik heb uiteindelijk in totaal zo’n vier weken door de bossen in Zuid-Limburg rondgelopen, met kompas, veldformulieren en paaltjes om de plots mee te markeren.
Het veldwerk was erg leerzaam en leuk om te doen, want wat is er nou beter dan de hele dag buiten zijn?! Hierna volgde een lange periode van dataverweking. Dat kostte toch meer tijd dan ik van tevoren had gedacht. Maar, elk nadeel heeft zijn voordeel: in deze periode van dataverwerking veel tijd mogen doorbrengen op het kantoor waardoor ik veel collega’s van ARK een stuk beter heb leren kennen: een hele fijne ervaring.
Ik ben er door mijn onderzoek achter gekomen dat wanneer een bos spontaan op mag komen en extensieve begrazing wordt ingezet, er een divers en weerbaar bos kan ontstaan. In het geval van het Meerssenerbroek, op gronden die voorheen intensief gebruikt werden door de landbouw, heeft zich een typisch (nat) pioniersbos gevestigd. Dit bos wordt in de boomlaag gedomineerd door voornamelijk de zachte berk en ruwe berk en in één gedeelte door de grauwe abeel. In de struiklaag is veelal rode kornoelje, eenstijlige meidoorn en gewone vlier te vinden. Op een aantal plekken wordt de kruidlaag gedomineerd door soorten zoals de grote brandnetel en kleefkruid. Op andere plekken zijn soorten gevonden zoals bosbingelkruid en eenbes, waarvan het verspreidingsgebied in Nederland zich voornamelijk beperkt tot Zuid-Limburg. Bij een natuurlijk bos moet je denken aan een bos met structuurverschillen en dood hout. Dit kun je allemaal vinden in het Meerssenerbroek. Tijdens mijn inventarisaties heb ik in totaal 165 verschillende plantensoorten gevonden, waarvan er 12 zeldzaam zijn in Nederland.
Tijdens het veldwerk heb ik ook nog een komische ontdekking gedaan wat betreft de ‘grote’ grazers in het gebied. Het blijkt namelijk dat de Gallowayrunderen een ontsnapte moeflon hebben geadopteerd. Deze struint nu dus samen met de runderen door het Meerssenerbroek.
Ik heb een enorm fijne stage gehad bij ARK. Ik heb zowel op persoonlijk gebied als vakinhoudelijk veel geleerd. Ik heb naast mijn eigen onderzoek ook een kijkje mogen nemen in andere projecten waarin ARK actief is en zelfs mee mogen helpen tijdens het ARK-35 symposium. De studentenochtenden, themadagen, samenwerkdagen en andere activiteiten die ik heb bij mogen wonen hebben mij in laten zien hoe belangrijk rewilding is om weer een weerbare en veerkrachtige natuur te krijgen. Ik wil ARK ontzettend bedanken voor de fijne en leerzame tijd. Ik heb mij enorm thuis gevoeld en erg genoten van de dagen op het kantoor en natuurlijk de soep-dinsdagen. Ik zal voor de rest van mijn carrière het rewildinggedachtengoed uit blijven dragen en mij inzetten voor een wildere natuur.