De meeste kraanvogels broeden in Noord-Europa. In voor- en najaar gaan ze op trek. Vanaf eind oktober tot half november is de trek naar het zuiden en in februari de trek naar het noorden. Bij sterke oostenwind vliegen soms tienduizenden vogels over het oosten van Nederland.
De kraanvogel broedt in moerasgebieden, maar ook in elzenbroekbossen die niet te dicht zijn en in natte weilanden. Het nest ligt op een eilandje omgeven door kniediep water van 30-40 cm. Als de jongen oud genoeg zijn hebben ze graslanden met voldoende insecten en amfibieën als kikkers nodig. In de winter schakelen ze over op plantaardig voedsel, bijvoorbeeld resten op maisakkers. Kraanvogels kijken eerst 2 tot 3 jaar rond in een gebied voor ze gaan broeden. Verder zijn ze behoorlijk verstoringsgevoelig, meer dan 300-500 meter rust is noodzakelijk.
Terugkeer naar Nederland
Op zich gaat het heel goed met kraanvogels in Europa. Het aantal kraanvogels in Europa is flink gegroeid en broedende vogels bezetten steeds meer nieuwe gebieden Europa. Na een afwezigheid van vele honderden jaren keerde in 2001 de kraanvogel in Nederland terug als broedvogel. Ieder jaar komen er vogels bij.
De dichtstbijzijnde buitenlandse broedgebieden liggen in de venen bij het Duitse Diepholz. Dit is net over de grens bij Enschede. In Duitsland is de populatie sinds 1950 gegroeid van 500 naar 8000 paar. Dit is vooral te danken aan betere bescherming, uitbreiding van pleisterplaatsen en overwinteringsgebieden, herstel van natuurgebieden en waarschijnlijk ook aanpassingen van de kraanvogel zelf. Van de jonge vogels vestigt zich slecht 1% verder dan 150 km van de geboorteplek, de populatiegrens schuift 8 km per jaar naar het westen en ligt dus nu bij Diepholz. Voorposten kunnen op tot op een afstand van honderden kilometers ontstaan.
In de winter verblijven ze vooral in Frankrijk en Spanje. Het Franse Lac du Der is een bekende overwinteringsplaats.
Wat doen we voor de kraanvogel?
De kans dat kraanvogels zich ook in Limburg als broedvogel vestigen is groot, zeker in het Kempen~Broek. Uitbreiding van moerasnatuur zal ook gunstig zijn voor andere moerasbewoners zoals zwarte ooievaar, roerdomp en woudaapje.
Kraanvogels verlangen broedgebieden met tenminste 1 hectare of meer kniediep water om voedsel in te zoeken; met 50 tot 150 hectare faunarijke natuurgebieden of extensieve landbouwgronden; extensief grasland of kleinschalige gevarieerde akkers voor het opgroeien van de kuikens. Bovendien houden ze van gebieden met voldoende afstand, 300 – 500 meter, tot mensen. Het nest zelf ligt meestal in venen, broekbossen, en voor vossen en zwijnen ontoegankelijke verlandingsvegetaties in moerassen en vochtige heide.
Een aantal natuurgebieden in Limburg voldoet nu al aan deze eisen. Met beperkte ingrepen zoals aanpassing van waterhuishouding, inrichting of recreatiezonering kunnen we de kansen voor kraanvogels vergroten. Er is zeker plek voor een populatie van tenminste 20 tot 30 broedparen.